1) Alles is basis
Welke techniek je ook doet en in welke situatie je hem ook wilt toepassen: het succes staat of valt met de kwaliteit van je basistechnieken. Soms maak je een trap misschien wel heel snel, maar niet per se goed. Beter is het een techniek langzaam aan te leren, en dan de snelheid op te voeren. Bij een goede techniek komt de snelheid er als het ware vanzelf doorheen gestroomd. Dus: train de basis, en blijf die basis trainen!
2) Ons lichaam is een zweep
Het menselijk lichaam is opgebouwd uit verschillende onderdelen. Die kun je logisch met elkaar laten samenwerken, dan krijg je de beste techniek. Taekwondo is ‘natural movement’, en dit is wat ze daar mee bedoelen. Als je een stoot maakt, beweegt je heup eerst, dan je rug, dan je schouder, dan je bovenarm, elleboog, onderarm, pols en dan pas vuist. Niet andersom. Vergelijk het met een zweep (als je nog nooit een zweep hebt gezien, Indiana Jones kijken!). Je geeft hem een zwieper, en dan wikkelt de zweep zichzelf verder af. Zo is het ook met taekwondo: je heup geeft de zwiep, de rest is afwikkelen. Pas het toe!
3) Dwichagi echt naar achteren maken
Omdat we graag kijken waar we trappen – een basisregel – maken we heel vaak momyeop in plaats van dwichagi. Op kussentraining is dat niet erg. Je trap zit er vaak lekker op. Maar in een sparring ga je voor de bijl. Als je je heup opendraait, is je lichaam meteen kwetsbaar voor counterdollyo. En je kunt niets doen, want jij bent dwit aan het maken. Draai je echter een echte achterwaartse trap, dan blijft je lichaam onbereikbaar voor een counter. Hou je heup gesloten, trap als een ezel recht naar achteren, langs je eigen knie, en een counter heeft geen kans. Train het maar eens.
4) Goede warming-up is al een hele training
Er liggen heel veel mogelijkheden om je taekwondo te verbeteren in een goede warming up. Als je die afraffelt, ontneem je je leerlingen om hun lichaam te sterken. Terwijl taekwondo daarover gaat: sterk in body, mind en spirit. Focus dus niet te snel op allerlei flitsende technieken, maar neem de tijd voor een goede warming up, waarin je aan het einde allerlei standaard technieken doorneemt: stoot, slag, blok, apchagi, dollyo, yeop, dwit. Werk ook aan ‘core-stability’, sprongkracht en flexibiliteit. Pas als het lijf in goede vorm is, komen de technieken er makkelijk uit. Help je leerlingen, doe een uitgebreide warming up.
5) Er is altijd iemand beter
Trainend tussen 125 andere instructeurs keek ik natuurlijk om me heen op zoek naar het niveau: hoe deed ik het ten opzichte van de anderen? Wie is hier echt goed? Hoe bewegen de 6e en 7e dan graden? En de waarheid is: net zo divers als er mensen zijn. De een is lenig, maar niet zo technisch; de ander krachtig, maar niet flexibel; de derde trapt mooi hoog, maar heeft slappe handtechnieken. En een enkeling beweegt over het geheel erg goed. Het beste voorbeeld daarvan was onze hoofddocent Hwang In Sik: die trapte licht en hoog, en bewoog ontspannen én krachtig. Prachtig om te zien. Inspirerend.
Kortom: de hele vergelijking is onzin. Je traint zo goed als je kunt. Er is altijd iemand beter. Dat geeft ook rust. Want zo blijf je altijd leraar én student, een rijke plek die een leven lang mee kan gaan. Wie weet tegen wie Hwang In Sik weer opkijkt…